Mensen in armoede schieten op vele manieren tekort. Naast geldproblemen die vaak samenhangen met schulden, blijken ze vaak slechtere ouders te zijn, hebben ze meer overgewicht en presteren ze slechter op het werk. Dominant is het idee dat falen armoede veroorzaakt. Harvard-econoom Sendhil Mullainathan en Princeton-psycholoog Eldar Shafir wijzen er in hun boek ‘Schaarste’ op dat deze causale redenering net zo goed de andere kant opgaat: armoede is de oorzaak van falen.
Door Jurriaan Omlo
Gebruik makend van uiteenlopende studies in universitaire laboratoria, winkelcentra, treinstations, gaarkeukens in New Jersey en suikerrietplantages in India hebben Mullainathan en Shafir een indrukwekkend en zeer interessant boek geschreven over de logica en gevolgen van schaarste.
Ambitieus klinkt het als ze hun eigen werk betitelen als een gloednieuwe wetenschap in wording: ‘een wetenschap van de schaarste’. In tegenstelling tot economische perspectieven op schaarste, die vooral aandacht besteden aan de materiële aspecten, ligt de focus hier op de psychologie van schaarste, niet op het objectieve maar op het subjectieve van schaarste, op het gevoel van gebrek.
Dat kan gebrek aan tijd, geld, vrienden of calorieën zijn. In alle gevallen neemt het gevoel van schaarste bezit van onze geest en dat heeft verstrekkende gevolgen voor ons denken en handelen. De gevolgen van financiële schaarste hebben de grootste impact en krijgen in het boek de meeste aandacht.
In eerste instantie lijkt de ervaring van (financiële) schaarste voordelen op te leveren. Mensen worden alerter en efficiënter, zijn minder geneigd tot achteloosheid en vergissingen. Urgente kwesties eisen alle aandacht op en komen op de voorgrond van de gedachten te staan. Arme mensen blijken daardoor beter in staat te zijn om dergelijke kwesties te managen. Ze zijn in bepaalde omstandigheden rationeler, minder inconsistent, beter in staat om de waarde van geld te bepalen en experts in de eindjes aan elkaar te knopen op de korte termijn.
In tweede instantie blijkt hun verscherpte aandacht echter een grote prijs te hebben. Het gevolg is namelijk een tunnelvisie: een eenzijdige concentratie op het ervaren schaarsteprobleem zorgt ervoor dat andere – misschien wel belangrijkere – (langere termijn) doelstellingen en overwegingen verwaarloosd, onderschat of verdrongen worden, ongeacht de consequenties. Tunnelvisie ontstaat doordat de ervaring van schaarste leidt tot een directe afname van de zogenoemde bandbreedte, ofwel, het vermogen om aandacht op te brengen, om goede beslissingen te nemen, om vast te houden aan onze plannen en om verleidingen te weerstaan. Geldzorgen leiden zo dus tot geringere mentale vermogens.
De effecten van een belaste brandbreedte zijn ingrijpend. Het heeft invloed op uiteenlopende gedragingen, zoals geduld, tolerantie, aandacht, en toewijding, maar ook het geheugen. Het leidt tot onverstandige beslissingen, onzorgvuldigheid, afwezigheid, impulsiviteit, kortzichtig gedrag en het maken van fouten. Mensen zijn te zwaar belast om zich te richten op taken die wel belangrijk zijn (op de langere termijn), maar die niet als urgent aanvoelen. Arme mensen zijn bijvoorbeeld door hun focus op de korte termijn geneigd om overmatig te lenen en gaan ineffectief te werk bij het maken van toekomstplannen. Op den duur werkt een tekort aan bandbreedte nieuwe schaarste in de hand. Schaarste graaft dus haar eigen valkuil.
Dit brengt Mullainathan en Shafir tot een nieuwe verklaring voor het gegeven dat arme mensen arm blijven. Maatschappelijke positie, economische omstandigheden, culturele factoren en persoonlijkheid spelen weliswaar nog steeds een rol, maar in hun ogen is de logica van schaarste veel fundamenteler. De impact van schaarste is zo allesomvattend dat zij zelfs durven te stellen dat alle mensen falen zodra zij schaarste ervaren.
Misschien wel de interessantste studie waar zij zich op baseren is hun veldstudie naar boeren in India. Deze boeren ontvangen hun inkomen in één keer, in de oogsttijd. Als gevolg hiervan zijn ze in de maanden na de oogst rijk en in de maanden voor de oogst arm. In plaats van arme en rijke mensen te vergelijken, was het hierdoor mogelijk om na te gaan in hoeverre het gedrag van één en dezelfde persoon verandert naargelang hij weinig of juist veel geld heeft. De boeren bleken in de maanden voor de oogst veel slechter te presteren: dezelfde boer leek dan minder intelligent en impulsiever. Doordat er meer beslag werd gelegd op een deel van hun bandbreedte, bleken de boeren in tijden van schaarste maar liefst gemiddeld 15 punten lager te scoren op IQ-tetsts.
Er worden nog veel meer interessante studies aangehaald om de psychologie van de schaarste te illustreren. Dat doen de auteurs dat op een overtuigende wijze, maar tegelijkertijd stelt het boek enigszins teleur. Schaarste wordt zo ongeveer een ‘alles-bepalende-factor’. Individuele tegenslagen (echtscheiding, werkloosheid, ziekte of een handicap), genetische factoren, sociale uitsluiting, economische ontwikkelingen, culturele factoren en falende instituties worden te gemakkelijk terzijde geschoven.
Verder is het beeld dat armen voortdurend verkeerde keuzes maken nogal generaliserend en pessimistisch. Het wordt bovendien niet overtuigend uitgelegd waarom de keuzes die arme mensen maken altijd zo irrationeel en slecht zijn. Misschien nog wel belangrijker is dat er niets is te vinden over hoe mensen zelf, met behulp van hun netwerken of dankzij overheidsbeleid uit de armoede klimmen. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het deterministische perspectief op armoede. Schaarste neemt immers automatisch bezit van ons denken, het is onvermijdelijk en we hebben er geen greep op.
Toch stellen de auteurs dat hun bevindingen hoopgevend zijn. Als mensen eenmaal in armoede verkeren, zijn het niet zozeer persoonlijke eigenschappen die hun daarin gevangen houden. Het is daarentegen het gevolg van omgevingsomstandigheden veroorzaakt door schaarste. Dat zijn omstandigheden die ontvankelijker zouden zijn voor remedies. Maar grootse nieuwe ideeën voor de aanpak van armoede blijven achterwege. Wat vooral volgt is kritiek op bestaande sociale vangnetten, cursussen, wijkprojecten en voedselprogramma’s. Daarnaast merken de auteurs op dat de opzet van dergelijke sociale programma’s meer rekening zouden moeten houden met de beperkte bandbreedte van arme mensen. Hoe dat precies moet, wordt slechts summier uitgewerkt en geïllustreerd aan de hand van bescheiden voorbeelden. De wetenschap van de schaarste is een wetenschap in wording. Het is een intrigerend perspectief op armoede, maar vooralsnog blijven teveel vragen onbeantwoord.
Dit interview verscheen eerder ook op http://www.socialevraagstukken.nl