Hangjongeren aanspreken, niet uitsluiten

Hangjongeren worden te eenzijdig als probleemgroep benaderd, zo constateert de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) in zijn advies Tussen flaneren en schofferen. Door een sterke focus op de jongeren zelf is er maar weinig aandacht voor hun sociale omgeving en wordt te veel verwacht van harde maatregelen. Jurriaan Omlo van de RMO betoogt dat we jongeren daardoor van onze maatschappij dreigen te vervreemden en omwonenden ten onrechte in hun angstgevoelens bevestigen.

Door Jurriaan Omlo 

Hangjongeren staan tegenwoordig sterker in de schijnwerpers dan ooit tevoren. Burgermeester Cohen noemde de problemen met jongeren, uiteenlopend van overlastgevend gedrag tot criminele activiteiten,een van de grootste problemen van de hoofdstad. Onlangs werd bekend dat het Amsterdamse stadsdeel De Baarsjes de overlast van hangjongeren keihard wil aanpakken door bepaalde delen van de wijk volledig af te grendelen. Ook het stadsdeel Slotervaart kiest voor een harde lijn. De betreffende stadsdeelvoorzitter is voorstander van het opleggen van straffen waarvan het einde vooraf niet vaststaat.

Deze voorbeelden staan niet op zichzelf, maar zijn kenmerkend voor het heersende vertoog in Nederland over hangjongeren. In dit vertoog zijn jongeren vrijwel uitsluitend een probleemcategorie, richt de blik van bestuurders en professionals zich voornamelijk op de rol van jongeren en in de oplossingensfeer leggen betrokkenen vooral de nadruk op harde maatregelen. Hieronder zal ik deze drie punten nader uitwerken om ze vervolgens van kritisch commentaar te voorzien.

Hangjongeren zijn probleemjongeren

Het is duidelijk dat hangjongeren in onze samenleving vaak als ongewenst worden beschouwd. Zo vormen deze jongeren een van de grootste ergernissen van burgers, een ergernis die de afgelopen jaren alleen maar is toegenomen[1]. Ook bestuurders benaderen hen vrijwel uitsluitend als probleemcategorie. Hangjongeren zijn in deze kringen hinderlijk, overlastgevend of crimineel, en hebben problemen in het onderwijs dan wel op de arbeidsmarkt.

Dit negatieve beeld is voor een deel begrijpelijk en terecht. Jongeren kunnen op straat immers voor veel overlast zorgen, variërend van geluidsoverlast tot ernstige vormen van verbaal en fysiek geweld.[2] En hanggedrag kan gepaard gaan met problemen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Desalniettemin is de sterke oriëntatie op problemen ongerechtvaardigd. Slechts twee procent van de Utrechtse jeugd behoort tot hinderlijke, overlastgevende en criminele jongeren. In absolute aantallen betreft dit veel jongeren, maar het laat tevens zien dat het overgrote deel van de jeugd positief functioneert. Een vertoog dat hangjongeren alleen nog maar kan typeren als hinderlijk, overlastgevend en crimineel miskent bovendien dat heel wat jongeren elkaar op onschuldige wijze op straat ontmoeten en genieten van het buitenleven. De onderzoekers Noorda en Veenbaas (2006) constateren deze leemte eveneens. Zij onderscheiden om die reden ook aanvaardbare groepen. Zeker onder dit soort groepen bevinden zich ook jongeren die succesvol deelnemen aan de maatschappij.[3]

Eenzijdige focus op jongeren

Daar waar sprake is van een buurtconflict tussen hangjongeren en hun medebewoners, definiëren bestuurders de jongeren als (de oorzaak van) het probleem. Hangjongeren staan bovenaan de beleidsagenda’s en vormen regelmatig onderwerp van discussie in krantenartikelen. Betrekkelijk weinig aandacht gaat uit naar de houding van andere buurtbewoners en de rol van politieagenten en jongerenwerkers.

De nadruk op jongeren is een begrijpelijke reflex, aangezien jongeren ook voor veel zichtbare overlast zorgen, maar het is belangrijk dat bestuurders niet miskennen dat de sociale omgeving in belangrijke mate een rol speelt bij het ontstaan van problemen met jongeren. Zo signaleert de RMO dat een belangrijk deel van het probleem juist schuilt in het ontbreken van normale gesprekken op straat tussen hangjongeren enerzijds en andere buurtbewoners, jongerenwerkers, politieagenten en bestuurders anderzijds. En in die gevallen waar hangen voortkomt uit verveling zijn instituties zoals het onderwijs en sportverenigingen blijkbaar onvoldoende in staat om de jongeren te verleiden tot aantrekkelijke alternatieven.

Harde maatregelen als oplossing

In het huidig politieke klimaat genieten law and order-maatregelen steeds meer populariteit. De tendens is dat het afgelopen moet zijn met de vrijblijvendheid en dat de hangjongeren keihard aangepakt moeten worden. Mosquito’s – piepkastjes die een zeer hoge toon verspreiden, in principe alleen hoorbaar voor jongeren – worden opgehangen om jongeren van bepaalde ontmoetingsplaatsen weg te jagen, avondklokken worden ingesteld, samenscholingsverboden uitgevaardigd, gebiedsverboden en geldboetes worden ingezet en voorgesteld om het hanggedrag tegen te gaan. En om het overlastgevende gedrag tegen te gaan, pleiten bestuurders voor het opleggen van zwaardere straffen, onder meer in de vorm van heropvoedingskampen.

Het uitsluitend grijpen naar gelden vrijheidsstraffen is echter niet effectief. Sterker nog, opsluiting in gevangenissen en heropvoedingskampen als de Glen Mills School kan volgens onderzoek zelfs negatieve effecten hebben op de recidiveonvoldoende cijfers.[4] Mogelijk hangt dit samen met het gegeven dat boetes en een verblijf in de cel bij sommige jongeren weinig tot geen indruk maken. De straf wordt door deze jongeren niet als een straf beleefd. De status kan in sommige hanggroepen zelfs stijgen naarmate het aantal boetes en celnachten toeneemt.

Een nieuwe oriëntatie en mentaliteit

Een nieuwe oriëntatie en mentaliteit is nodig, willen we jongeren een volwaardige plek in de samenleving geven en voorkomen dat zij zich afkeren. Op basis van het bovenstaande zal ik drie kernpunten noemen: (1) Nederlanders moeten leren onderscheid te maken tussen overlastgevende hangjeugd en aanvaarbare hangjeugd, (2) bestuurders, professionals en andere betrokkenen doen er goed aan hun aandacht te verbreden naar de potentieel stimulerende rol van de omringende omgeving, waar zij zelf overigens ook onderdeel van uitmaken, (3) een effectieve aanpak van overlast vraagt om straffen en grenzen, maar altijd gecombineerd met interventies gericht op ruimte voor en steun aan het toekomstperspectief van jongeren.

Onderscheid maken

Betrokkenen moeten onderscheid leren maken tussen overlastgevende hangjeugd en flanerende hangjeugd, dat wil zeggen, onschuldige jongeren voor wie de straat als ontmoetingsplek fungeert om bij te kletsen, te flirten en te voetballen op een pleintje. Onderkend moet worden dat hangen op zichzelf niet problematisch is en dat niet alle hangjeugd tot een probleemcategorie behoort. Hier ligt een taak voor professionals en bestuurders om uit te dragen dat er ook veel jeugd is die op een aanvaardbare manier samenschoolt. Zo kunnen zij een mentaliteitsverandering in gang zetten die teweeg brengt dat buurtbewoners flaneren op straat weer leren waarderen in plaats van zich te snel te laten leiden door vooroordelen, irreële angsten en intolerantie. Het kan de roep om jongeren weg te jagen van de straat doen verstommen en plaatsmaken voor de erkenning dat de straat ook van de jeugd is. Een dergelijk nieuw offensief zou het huidige crisisperspectief op de hangjeugd ook in beleidskringen kunnen tegengaan. Dit pessimistische perspectief zorgt ervoor dat de behoeften en wensen van de ‘normale’ jeugd uit beeld dreigen te raken, waardoor er nauwelijks ruimte bestaat voor een positief jeugdbeleid. Op den duur kan dit alles jongeren het gevoel geven dat ze er mogen zijn  en er ook daadwerkelijk bij horen.

Belangrijk is dat betrokkenen zich niet beperken tot het bevorderen van tolerantie en acceptatie onder overige bewoners. Met name bestuurders zouden ook meer rekening kunnen houden met de behoeften van jongeren om te flaneren door de inrichting van de buurt hierop af te stemmen. Als geschikte ruimtes voor flaneren ontbreken, zijn jongeren aangewezen op plekken die voor andere doeleinden zijn ingericht. Om irritaties over wangedrag in speeltuintjes of drukke fietstunnels te voorkomen, is daarom een verstandige inrichting noodzakelijk.

De omgeving van jongeren erbij betrekken

Door het hangjongerenvraagstuk vooral te benaderen als een jongerenprobleem, richten beleidsmakers zich te veel op jongeren en te weinig op de stimulerende en positieve rol die de omgeving kan spelen. De RMO geeft in zijn advies diverse voorbeelden van de rol die deze omgeving kan spelen. Te denken valt aan constructieve gesprekken tussen omwonenden en hangjongeren over het gebruik van de publieke ruimte. Om verschillende redenen kan het voor omwonenden buitengewoon moeilijk zijn om op jongeren af te stappen wanneer zij overlast ervaren. Toch blijkt uit onderzoek dat de meerderheid van de hangjongeren aanspreekbaar is op hun gedrag[5]. Er zijn talloze voorbeelden waaruit blijkt dat jongeren bereid zijn hun gedrag aan te passen wanneer zij daar direct op worden aangesproken. Verschillende gemeenten en welzijnsorganisaties bieden professionals en omwonenden daarom cursussen aan waarin zij leren hoe zij effectief met jongeren in gesprek kunnen gaan.

Naast cursussen kan het stimuleren van gesprekken op straat ook plaatsvinden langs een meer natuurlijke weg. Dit kan door middel van vanzelfsprekende ontmoetingsruimten; locaties waar jongeren en omwonenden min of meer onbedoeld en op een vanzelfsprekende, alledaagse wijze met elkaar in contact komen. Deze ruimtes brengen verschillende mensen bij elkaar doordat deze voorzien in verschillende behoeften. In Almere is dit al de praktijk. Daar ligt een grote playground van tachtig bij honderd meter. Met instemming van alle buurtbewoners is dit speelveld ontstaan. Jongeren kunnen hier basketballen en voetballen, terwijl omwonenden hier kunnen picknicken en jeu de boulen. Naast ontspanning en plezier leren jong en oud elkaar op ongedwongen wijze kennen. De toenemende wederzijdse bekendheid maakt het voor beiden ook makkelijker om in andere situaties op een positieve manier het gesprek aan te gaan.

Een sterkere betrokkenheid vanuit de omgeving kan en mag ook verwacht worden van andere partijen. Te denken valt aan ouders, maar ook aan leerkrachten, bedrijfsleiders en trainers bij sportverenigingen. Nu zijn deze instituties nog te vaak bezig met hun directe eigen belangen en verantwoordelijkheden. Bedrijfsleiders blijken jongeren bijvoorbeeld niet zelden te beschouwen als goedkoop ‘wegwerppersoneel’. Sterkere doorgroeimogelijkheden door investeringen in de ontwikkeling van het personeel middels scholing en cursussen zijn investeringen die zich op termijn terugbetalen. Maar ook op een meer basaal niveau kunnen deze mensen uit de omgeving meer betrokkenheid tonen. Zij zouden zich op een positievere wijze kunnen bemoeien met de jongeren door hun te vragen hoe het gaat en hoe zij hun participatie en vrije tijd vormgeven. Als uit dergelijke gesprekken blijkt dat de talenten van de betreffende jongeren onvoldoende benut worden, kan hulp van buitenaf een belangrijke vorm van steun en stimulans betekenen voor hun ontwikkeling.

Grenzen, maar ook ruimte, vrijheid en perspectief

Ten derde is het van cruciaal belang dat erkend wordt dat een effectieve aanpak van overlast meer vraagt dan repressie alleen. Naast toezicht houden, grenzen stellen en straffen zijn interventies gericht op sociale steun van en ruimte voor jongeren essentieel. Dit geldt ook voor jongeren die over de schreef gaan. Zoals gezegd blijkt uitsluitend straffen in de praktijk vaak een recept te zijn voor zwaardere recidive. Resocialisatie vraagt om straf én hulpverleningstrajecten.

Een effectieve aanpak van overlast kan ook betekenen dat gezocht wordt naar alternatieven voor vrijheidsstraffen. Voor sommige jongeren betekent een verblijf in de cel immers meer status. Een oplossing kan daarom liggen in straffen die statusverlagend werken. Via de rechter kunnen luxe, aanzienverhogende goederen worden afgenomen. Daarnaast is het mogelijk om jongeren medeverantwoordelijk te maken voor het oplossen van het probleem. In de gemeente Utrecht houden jongeren bijvoorbeeld toezicht in buurten onder begeleiding van de politie. En in België zijn positieve evaringen met bemiddelings- en herstelgesprekken. Het slachtoffer voelt zich hierdoor recht gedaan en de jongeren worden geconfronteerd met hun daden.

Een geheel andere methode is met succes toegepast in Venlo. In deze gemeente hebben betrokkenen de kunst gevonden om op een creatieve wijze jongeren te verleiden tot positief gedrag. Hangjongeren vernielden jaarlijks uit verveling voor vijftigduizend euro. De gemeente beloont de jongeren nu met activiteiten als zij geen vernielingen verrichten. Er is een speciaal activiteitenbudget en de jongeren mogen zelf plannen maken om dit geld te besteden. Het succes van dit project is simpel te verklaren. Jongeren hebben iets te winnen bij positief gedrag, terwijl vernielingen niet (langer) in hun belang zijn. Een bijkomend positief effect is bovendien dat de sociale controle onderling een gunstige uitwerking heeft.

Al met al is het advies van de RMO een oproep aan de gehele samenleving om zich actief in te zetten voor de jeugd zodat zij zelf (op den duur) ook een positieve bijdrage (blijven) leveren aan de samenleving. Het is de kunst om jongeren daartoe te verleiden opdat zij de voorkeur geven aan een constructieve deelname aan de samenleving in plaats van deze tot last te zijn. Dat impliceert ruimte en perspectief voor jongeren, maar zeker ook de alertheid om grenzen te stellen waar dat nodig is.

Jurriaan Omlo is als adviseur verbonden aan de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (www.adviesorgaan-rmo.nl).

noten

1. SCP (2006). Angstige burgers? De determinanten van gevoelens van onveiligheid onderzocht. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau;

Dijk, T. van (2007). Nederland veiliger maar agressiever. Hilversum: Intomart GFK.

2. Beke, B.M.W.A., A.Ph. van Wijk & H.B. Ferwerda (2000). Jeugdcriminaliteit in groepsverband ontrafeld; tussen rondhangen en bendevorming. Den Haag: WODC.

3. Noorda, J.J. en R.H. Veenbaas (2006). Rondhangende jongeren [online]. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoeks en Documentatie Centrum (te downloaden via http://www.wodc.nl).

4. MacKenzie, D. & Armstrong, G. (red.) (2004). Correctional Boot Camps. Military Basic Training or a Model for Corrections? Thousand   Oaks: Sage;

Parent, D.G. (2003). Correctional boot camps: lessons from a decade of research. Rockville: National Institute of Justice;

SCP (2008). Sociale veiligheid ontsleuteld. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau; Laan, C. van der (2006). Moraal/ Desnoods staatsopvoeding. Trouw, 10 januari.

5. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2008). Tussen flaneren en schofferen. Een constructieve aanpak van het fenomeen hangjongeren. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Dit artikel verscheen eerder in Pedagogiek in Praktijk.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *