Armoede treft middenklasse (Interview Paul Schnabel)

De bezuinigingen van het kabinet hebben grote consequenties. Paul Schnabel maakt zich vooral zorgen om de plannen rond de sociale zekerheid. Een deel van de middenklasse dreigt hierdoor op bijstandsniveau te moeten leven. ‘Dat is voor deze mensen ongeveer het ergste wat hun kan overkomen.’

Door Jurriaan Omlo en Marcel Ham

Bureau Omlo - Onderzoek & Advies - Interview Paul Schnabel

Paul Schnabel heeft een indrukwekkende staat van dienst. Hij is onder meer professor, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), veelgevraagd adviseur en de topambtenaar met de meeste bestuurlijke nevenfuncties. Zo bekleedt hij onder meer de functie van commissaris van Shell Nederland BV en is hij bestuurlijk actief voor het Nederlands Openluchtmuseum en de Stichting De Ombudsman. Niet voor niets rekent de Volkskrant hem al jaren tot een van de meest invloedrijke Nederlanders; in 2012 eindigde hij op een achtste plek. Bijna vijftien jaar is Schnabel nu directeur van het SCP, per 1 mei dit jaar gaat hij met pensioen.

Over welke maatschappelijke problemen maakt u zich nu de grootste zorgen?

‘Wat mij vooral zorgen baart, zijn de plannen voor de sociale zekerheid. Ik denk dan aan de verkorting van de periode dat je een uitkering kunt krijgen en de verlaging daarvan. Voor mensen die hun baan verliezen – in het bijzonder voor oudere mensen, zeg 50 jaar en ouder – is dat vrij dramatisch. Zij hebben weinig perspectief op nieuw werk en tegelijkertijd zijn er geen ontsnappingswegen meer. Je kunt niet meer vluchten in de WAO. De pensioenleeftijd schuift zelfs op. Sommigen worden gedwongen zzp’er, maar dat is natuurlijk ook voor maar weinigen echt de oplossing. Ik ben bang dat het voor oudere werknemers die hun baan verliezen steeds moeilijker wordt om het hoofd boven water te houden. Ik verwacht dat dit een van de grootste problemen gaat worden de komende jaren. De bestaande regeling laat tot het pensioen al een gat van jaren ontstaan, de kabinetsplannen maken dat gat nog groter.’

Betekent dit dat nieuwe groepen met armoede worden geconfronteerd?

‘Ja. De groep die nu op bijstandsniveau leeft en dat in het verleden deed, bestaat voor een groot gedeelte uit mensen die niet of nauwelijks een opleiding hebben genoten, langdurig werkloos zijn, met verslavingsproblemen kampen of een psychische aandoening hebben. Daar zit duidelijk een onderklassenelement in. Als de economie niet groeit, zal er de komende periode ook een heel andere groep op bijstandsniveau terechtkomen. Dat is nu al aan de gang. Het wordt als heel pijnlijk ervaren als een middenklasse in een samenleving wegzakt. Geen enkel gemeentebestuur wil gezinnen in keurige buurten uit huis gezet zien worden. Voor de mensen zelf is het verlies van een huis omdat ze de hypotheek niet meer kunnen betalen ongeveer het ergste wat hun kan overkomen. Ongeveer twee van de drie middenklassengezinnen woont in een eigen huis met een hypotheek.’

Ziet u hier een rol weggelegd voor sociale professionals?

‘Nee, niet direct. Als het gaat om de zorg voor de echte dak- en thuislozen blijven organisaties als het Leger des Heils en de Kessler Stichting belangrijk. Maar een gemiddelde middenklassenburger die te weinig geld heeft, zit niet te wachten op psychische of sociale begeleiding. Die zal zeggen: “Als u geen werk voor mij hebt, wat kunt u dan verder voor mij doen?”’

En als het gaat om de ondersteuning van andere kwetsbare groepen, zoals mensen met een verstandelijke beperking?

‘Over mensen met een verstandelijke handicap ben ik op dit moment minder bezorgd dan over gewone burgers die hun werk verliezen en niet meer aan de slag komen. Er zullen ook wel bezuinigingen plaatsvinden bij mensen met een handicap, maar uiteindelijk blijft het een groep waar Nederland heel genereus voor is. Er is in de verstandelijk gehandicaptenzorg 7 miljard euro beschikbaar voor 150.000 mensen. Voor de 1 miljoen mensen in de geestelijke gezondheidszorg is er 6 miljard, en daar wil men nu fors op bezuinigen. De gehandicaptenzorg wordt nog ontzien en dat is politiek ook wel te begrijpen. Verstandelijk gehandicapten zijn “populair” en psychiatrische patiënten niet.’

De Wet maatschappelijke ondersteuning plaatst professionals voor een ingewikkeld dilemma. Enerzijds moeten zij zich terughoudend opstellen door zaken over te laten aan de omgeving van cliënten. Anderzijds dienen zij achter de voordeur te werken en dat vraagt juist veel initiatief en doortastendheid. Scherp gesteld wordt van de sociaal werker een afzijdige, maar ook een bemoeizuchtige opstelling verwacht. Welk type professional heeft Nederland nu vooral nodig?
‘Soms bemoeizuchtige, maar meestal terughoudende professionals. Dat is afhankelijk van het type doelgroep. Schizofrenen hebben alle recht om te zeggen dat ze geen pillen willen innemen, maar als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige heb je toch een maatschappelijke verantwoordelijkheid om deze mensen niet zomaar los te laten. Dus je blijft dan aanhouden. Je blijft komen, contact zoeken. Je blijft proberen te overreden. Schizofrenen zijn volwassen mensen, maar niet in de normale zin van het woord. Tijdens een psychotische episode kunnen ze niet goed voor zichzelf zorgen. Bemoeizorg is dan echt aan de orde. Maar als je je als hulpverlener zo opstelt bij een vitaal ouder echtpaar, worden ze kopschuw. Die willen dan niets meer met jou te maken hebben, omdat ze het gevoel hebben dat de professional hen uit hun zelfstandigheid haalt. Bemoeizorg wordt dan bemoeizucht.’

Maar veel ouderen zijn niet zo vitaal en kampen vaak met gevoelens van eenzaamheid. Bijna een miljoen ouderen eet meestal alleen…

‘Mensen die vereenzamen – en niet alleen de ouderen – die mijden juist vaak contact. Er wordt altijd gedaan alsof anderen hen in de steek laten. Maar dat is te kort door de bocht. Veel eenzame mensen maken zelf moeilijk contact of zijn niet aardig genoeg voor anderen. In de huidige samenleving is een vriendelijke houding erg belangrijk geworden, omdat familiebanden minder vanzelfsprekend zijn dan vroeger. Vroeger bleef je – aardig of niet aardig – uiteindelijk toch familie. Tegenwoordig accepteren mensen het niet meer als er geen wederkerigheid in het contact is. Dat is het eind van de vriendschap. Ook het op bezoek gaan bij een lastige of onaardige oudere voelt bovenal als een verplichting die de eigen kinderen misschien nog wel volhouden, maar anderen houden het dan al snel voor gezien.’

Wat typeert in uw ogen een goede professional?

‘Dat zijn mensen die “menselijk” beschikbaar zijn, bij wie de aandacht is gericht op de wensen van de cliënt en waarbij de grenzen van het professionele ook niet te zwaar aangezet worden. Dus niet zo van: “Nee, daar ben ik niet voor.” Een groot deel van het werk is juist niet hoog geprofessionaliseerd. Goede omgangsvormen zijn ook essentieel. Oudere mensen kunnen hun decorum verliezen, en toch verdienen ze een respectvolle bejegening. Mijn 95-jarige moeder verblijft in een verpleeghuis. Geestelijk is ze nog wel helder, maar fysiek kan ze niets meer en is ze volkomen zorgafhankelijk. De medewerkers in het verpleeghuis moeten mijn moeder wassen en verschonen, maar ze blijven “u” en “mevrouw” zeggen. Ze kleden haar keurig aan en maken haar op en lakken haar nagels, zoals ze dat prettig vindt en vroeger altijd zelf deed. Dat vind ik een teken van professionaliteit. Verzorgen kan zwaar en ook vies werk zijn. Over en weer de waardigheid behouden, is dan heel belangrijk en soms zeker ook moeilijk. Mijn moeder draagt altijd een luier. Ik wil dat natuurlijk niet zien, maar ik weet het wel. En soms ruik ik het ook. Als ik binnenkom, dan zeg ik soms: “Nou mam, even wat parfum.” “Ja, lekker”, zegt ze dan.’

Volgens u zijn de normen en waarden voor Nederlanders zelfs in deze crisistijd nog het grootste probleem. Zit het zo diep of voelen we de crisis nog niet?

‘Het zegt iets over hoe diep het in onze cultuur verankerd zit. Maar realiseer je wel dat mensen altijd klagen over de normen van anderen; daarmee is het kennelijk verschrikkelijk gesteld. Het betekent nooit dat er iets mis is met de eigen normen en waarden. Dit misprijzende kijken naar anderen en niet naar het eigen gedrag zorgt voor een zure, venijnige en kribbige sfeer in onze samenleving.’

We vinden moraal wel belangrijk, maar we handelen er niet naar?

‘Lang niet altijd. Dat neemt niet weg dat mensen tegelijkertijd ook voortdurend allerlei mooie initiatieven starten, zoals de Voedselbank. Het Oranje Fonds krijgt jaarlijks duizenden aanvragen voor burgerinitiatieven binnen. We behoren nog steeds tot de toplanden als het gaat om vrijwilligerswerk en er wordt tevens veel mantelzorg geboden.’

Hoe ziet u het vrijwilligerspotentieel in de samenleving? Kan dat nog groeien?

‘Het is al heel omvangrijk. En het duurt ook heel lang in veel gevallen. Want dat wordt nog wel eens onderschat. Het gaat in de mantelzorg niet over even een pannetje soep bij de buurvrouw langsbrengen omdat ze griep heeft. Het gaat over langdurige zorgsituaties. Bedenk daarbij ook dat het niet zozeer de dertigers zijn die de zestigers moeten helpen, maar vooral de vijftigers en zestigers die de tachtigers en de negentigers helpen. Daarnaast moet deze generatie ook de dertigers helpen met de kinderopvang. Als er van deze mensen ook nog eens wordt verwacht dat ze langer doorwerken, dan wordt het steeds moeilijker om nog een beroep op hen te doen. Na 168 uur is een week toch echt afgelopen.’

Buurthuizen en bibliotheken worden steeds vaker gesloten. Het wordt meer en meer aan actieve burgers overgelaten…

‘Het grote probleem is natuurlijk dat de continuïteit dan niet verzekerd is. Het hangt meestal van een paar mensen af. En als die er geen zin meer in hebben, dan vallen deze voorzieningen weg. Bij een bibliotheek spelen er bovendien allerlei lastige kwesties. Hoe vernieuw je een bibliotheek? Hoe koop je aan? Heb je daar nog een budget voor? Wie bepaalt wat er aangekocht wordt? Ik denk dat mensen snel tot de conclusie komen dat het niet werkt om alles aan vrijwilligers over te laten.’

De integratie is geen groot probleem meer, het debat daarover lijkt voorbij. Maar er komen wel steeds meer Oost-Europese migranten naar Nederland. Moeten we voor deze groep nog iets regelen?

‘De sociale problematiek van deze groep valt mee. Het scheelt dat de cultuurverschillen niet erg groot zijn. Vooral Polen hebben bijna altijd werk, al is dat vaak geen vast werk. Dat maakt ze wat kwetsbaarder. Maar ik maak mij niet echt zorgen om deze groep. Een van de grootste problemen met het minderhedendebat is dat Turken en Marokkanen zich minder geaccepteerd zijn gaan voelen, ook degenen met een hoge opleiding. Onderzoek van het SCP laat zien dat discriminatie op de arbeidsmarkt nog echt een probleem is, ook bij gelijke diploma’s en perfecte beheersing van de Nederlandse taal.’

Tot slot, met de verergerende crisis: kunnen wij nog wel omgaan met  tegenslag?

‘Oh ja. Mensen zijn zó flexibel. Door de veranderingen rond het pensioen en nu de aantrekkelijke regelingen zijn weggevallen, kiezen veel mensen er bijvoorbeeld voor om langer door te werken. Men is daar misschien niet blij mee, maar men past zich snel aan. Tien jaar geleden lag de feitelijke pensioenleeftijd op ongeveer 61 jaar, dit jaar zal dat stijgen tot 64 jaar en dat vinden we alweer heel gewoon. Terecht, trouwens.’

Jurriaan Omlo is als onderzoeker verbonden aan de Hogeschool Inholland.
Marcel Ham is hoofdredacteur van het ‘Tijdschrift voor sociale vraagstukken’.

Dit interview verscheen eerder ook op http://www.socialevraagstukken.nl en in het eerste nummer van het (vernieuwde) Tijdschrift voor sociale vraagstukken.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *